Webquest voor de studenten Latijn 3e graad van het KLA



de keizertijd

In het Principaat veranderde de rechtspraak ingrijpend: vanaf dan hebben we te maken met de zogenaamde cognitio extra ordinem of cognitio extraordinaria. In deze procedure vond het proces plaats in één fase waarin recht gesproken werd door de keizer of (meestal) in diens naam door een keizerlijk ambtenaar en dit zowel voor civielrechtelijke als voor strafrechtelijke zaken.

De vroegere procedures, het privaatrechtelijke formula-proces en het strafproces voor de quaestiones perpetuae, werden m.a.w. vervangen door een rechtspraak waarin het keizerlijk gezag centraal stond.

De cognitieprocedure bracht ook nog andere veranderingen met zich mee: de gedaagde kon bij verstek veroordeeld worden en partijen konden tegen het vonnis in beroep gaan. De rechter was nu een ambtenaar die in een hiërarchische structuur werkte met de keizer aan de top; de partijen konden dus bij een hoger geplaatste rechter in beroep gaan of bij de keizer zelf.  Sommige strafzaken werden door de keizer echter aan de senaat gedelegeerd als een soort compensatie voor diens afgekalfde macht: vooral processen wegens laesio maiestatis (belediging van de keizer) en afpersing door gouverneurs in hun provincie werden voor de senaat gevoerd. In de nieuwe procedure was het bovendien zo dat strafprocessen niet meer moesten voorafgegaan worden door een formele aanklacht van een burger: het was de “staat” die procedeerde, waarbij de rechter onderzoek kon doen op eigen initiatief en met alle middelen te zijner beschikking.

De beslissingen die de keizer als rechter in eerste instantie of in hoger beroep velde, hadden formeel geen kracht van wet, maar de machtsverhoudingen waren zo dat een keizerlijk decreet in de praktijk toch gelijkgesteld werd aan wet en een rechter, die een vergelijkbaar geval moest beoordelen, mocht hiervan niet meer afwijken.